Alkaliseren
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | alkaliseer | alkaliseerde | heb gealkaliseerd |
jij, je, u | alkaliseert | alkaliseerde | hebt gealkaliseerd |
hij, zij, het | alkaliseert | alkaliseerde | heeft gealkaliseerd |
wij | alkaliseren | alkaliseerden | hebben gealkaliseerd |
jullie | alkaliseren | alkaliseerden | hebben gealkaliseerd |
zij, ze | alkaliseren | alkaliseerden | hebben gealkaliseerd |