Alluderen
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | alludeer | alludeerde | heb gealludeerd |
jij, je, u | alludeert | alludeerde | hebt gealludeerd |
hij, zij, het | alludeert | alludeerde | heeft gealludeerd |
wij | alluderen | alludeerden | hebben gealludeerd |
jullie | alluderen | alludeerden | hebben gealludeerd |
zij, ze | alluderen | alludeerden | hebben gealludeerd |