Antichambreren
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | antichambreer | antichambreerde | heb geantichambreerd |
jij, je, u | antichambreert | antichambreerde | hebt geantichambreerd |
hij, zij, het | antichambreert | antichambreerde | heeft geantichambreerd |
wij | antichambreren | antichambreerden | hebben geantichambreerd |
jullie | antichambreren | antichambreerden | hebben geantichambreerd |
zij, ze | antichambreren | antichambreerden | hebben geantichambreerd |