apporteren

Presens
*onvoltooid tegenwoordige tijd
Imperfectum
*onvoltooid verleden tijd
Perfectum
*voltooid tegenwoordige tijd
ikapporteerapporteerdeheb geapporteerd
jij, je, uapporteertapporteerdehebt geapporteerd
hij, zij, hetapporteertapporteerdeheeft geapporteerd
wijapporterenapporteerdenhebben geapporteerd
jullieapporterenapporteerdenhebben geapporteerd
zij, zeapporterenapporteerdenhebben geapporteerd