Arbitreren
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | arbitreer | arbitreerde | heb gearbitreerd |
jij, je, u | arbitreert | arbitreerde | hebt gearbitreerd |
hij, zij, het | arbitreert | arbitreerde | heeft gearbitreerd |
wij | arbitreren | arbitreerden | hebben gearbitreerd |
jullie | arbitreren | arbitreerden | hebben gearbitreerd |
zij, ze | arbitreren | arbitreerden | hebben gearbitreerd |