articuleren

Presens
*onvoltooid tegenwoordige tijd
Imperfectum
*onvoltooid verleden tijd
Perfectum
*voltooid tegenwoordige tijd
ikarticuleerarticuleerdeheb gearticuleerd
jij, je, uarticuleertarticuleerdehebt gearticuleerd
hij, zij, hetarticuleertarticuleerdeheeft gearticuleerd
wijarticulerenarticuleerdenhebben gearticuleerd
julliearticulerenarticuleerdenhebben gearticuleerd
zij, zearticulerenarticuleerdenhebben gearticuleerd