Asfalteren
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | asfalteer | asfalteerde | heb geasfalteerd |
jij, je, u | asfalteert | asfalteerde | hebt geasfalteerd |
hij, zij, het | asfalteert | asfalteerde | heeft geasfalteerd |
wij | asfalteren | asfalteerden | hebben geasfalteerd |
jullie | asfalteren | asfalteerden | hebben geasfalteerd |
zij, ze | asfalteren | asfalteerden | hebben geasfalteerd |