bedriegen
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | bedrieg | bedroog | heb bedrogen |
| jij, je, u | bedriegt | bedroog | hebt bedrogen |
| hij, zij, het | bedriegt | bedroog | heeft bedrogen |
| wij | bedriegen | bedrogen | hebben bedrogen |
| jullie | bedriegen | bedrogen | hebben bedrogen |
| zij, ze | bedriegen | bedrogen | hebben bedrogen |
Presens
Example presens sentences for Bedriegen with some of the pronouns.
- Hij bedriegt zijn vrienden regelmatig.
- Ik bedrieg nooit mijn partner.
- Jij bedriegt jezelf als je denkt dat je kunt slagen zonder te studeren.
- Wij bedriegen de concurrentie met onze innovatieve producten.
- Zij bedriegen hun klanten door onjuiste informatie te verstrekken.
Perfectum
Example perfectum sentences for Bedriegen with some of the pronouns.
- Hij heeft zijn vrienden regelmatig bedrogen.
- Ik heb nooit mijn partner bedrogen.
- Jij hebt jezelf bedrogen door te denken dat je alles onder controle had.
- Wij hebben de concurrentie bedrogen met onze nieuwe technologie.
- Zij hebben hun klanten bedrogen door beloftes niet na te komen.