begeven
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | begeef | begaf | heb begeven |
| jij, je, u | begeeft | begaf | hebt begeven |
| hij, zij, het | begeeft | begaf | heeft begeven |
| wij | begeven | begaven | hebben begeven |
| jullie | begeven | begaven | hebben begeven |
| zij, ze | begeven | begaven | hebben begeven |
Presens
Example presens sentences for Begeven with some of the pronouns.
- Ik begeef me naar de supermarkt.
- Jij begeeft je in een lastige situatie.
- Hij begeeft zich op glad ijs.
- Wij begeven ons naar het concertgebouw.
- Zij begeven zich in het drukke stadsverkeer.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Begeven with some of the pronouns.
- Ik begaf me naar de supermarkt.
- Jij begaf je in een lastige situatie.
- Hij begaf zich op glad ijs.
- Wij begaven ons naar het concertgebouw.
- Zij begaven zich in het drukke stadsverkeer.
Perfectum
Example perfectum sentences for Begeven with some of the pronouns.
- Ik ben me naar de supermarkt begeven.
- Jij bent je in een lastige situatie begeven.
- Hij is zich op glad ijs begeven.
- Wij zijn ons naar het concertgebouw begeven.
- Zij zijn zich in het drukke stadsverkeer begeven.