bekeuren
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | bekeur | bekeurde | heb bekeurd |
| jij, je, u | bekeurt | bekeurde | hebt bekeurd |
| hij, zij, het | bekeurt | bekeurde | heeft bekeurd |
| wij | bekeuren | bekeurden | hebben bekeurd |
| jullie | bekeuren | bekeurden | hebben bekeurd |
| zij, ze | bekeuren | bekeurden | hebben bekeurd |
Presens
Example presens sentences for Bekeuren with some of the pronouns.
- Ik bekeur de automobilist voor te hard rijden.
- De politie bekeurt regelmatig foutparkeerders in deze buurt.
- Jij bekeurt de fietsers die door rood licht rijden.
- Wij bekeuren de hondenbezitters die hun hond niet aanlijnen.
- De gemeente bekeurt de mensen die afval op straat achterlaten.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Bekeuren with some of the pronouns.
- Ik bekeurde de automobilist voor te hard rijden.
- De politie bekeurde regelmatig foutparkeerders in deze buurt.
- Jij bekeurde de fietsers die door rood licht reden.
- Wij bekeurden de hondenbezitters die hun hond niet aanlijnden.
- De gemeente bekeurde de mensen die afval op straat achterlieten.
Perfectum
Example perfectum sentences for Bekeuren with some of the pronouns.
- Ik heb de automobilist bekeurd voor te hard rijden.
- De politie heeft regelmatig foutparkeerders in deze buurt bekeurd.
- Jij hebt de fietsers bekeurd die door rood licht reden.
- Wij hebben de hondenbezitters bekeurd die hun hond niet aanlijnden.
- De gemeente heeft de mensen bekeurd die afval op straat hebben achtergelaten.