belichten
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | belicht | belichtte | heb belicht |
| jij, je, u | belicht | belichtte | hebt belicht |
| hij, zij, het | belicht | belichtte | heeft belicht |
| wij | belichten | belichtten | hebben belicht |
| jullie | belichten | belichtten | hebben belicht |
| zij, ze | belichten | belichtten | hebben belicht |
Presens
Example presens sentences for Belichten with some of the pronouns.
- Ik belicht de belangrijkste punten van het onderwerp.
- Jij belicht de verschillende aspecten van de zaak.
- Hij belicht de problemen die zich voordoen.
- Wij belichten de voordelen van deze methode.
- Zij belichten de mogelijke oplossingen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Belichten with some of the pronouns.
- Ik belichtte de belangrijkste punten van het onderwerp.
- Jij belichtte de verschillende aspecten van de zaak.
- Hij belichtte de problemen die zich voordeden.
- Wij belichtten de voordelen van deze methode.
- Zij belichtten de mogelijke oplossingen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Belichten with some of the pronouns.
- Ik heb de belangrijkste punten van het onderwerp belicht.
- Jij hebt de verschillende aspecten van de zaak belicht.
- Hij heeft de problemen die zich voordeden belicht.
- Wij hebben de voordelen van deze methode belicht.
- Zij hebben de mogelijke oplossingen belicht.