besluiten
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | besluit | besloot | heb besloten |
| jij, je, u | besluit | besloot | hebt besloten |
| hij, zij, het | besluit | besloot | heeft besloten |
| wij | besluiten | besloten | hebben besloten |
| jullie | besluiten | besloten | hebben besloten |
| zij, ze | besluiten | besloten | hebben besloten |
Presens
Example presens sentences for Besluiten with some of the pronouns.
- Ik besluit om vanavond naar de film te gaan.
- Jij besluit altijd snel.
- Hij besluit zijn baan op te zeggen.
- Wij besluiten om morgen vroeg op te staan.
- Zij besluiten samen een huis te kopen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Besluiten with some of the pronouns.
- Ik besloot om vorige week naar de film te gaan.
- Jij besloot altijd snel.
- Hij besloot zijn baan op te zeggen.
- Wij besloten om vroeg op te staan.
- Zij besloten samen een huis te kopen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Besluiten with some of the pronouns.
- Ik heb besloten om gisteren naar de film te gaan.
- Jij bent altijd snel besloten.
- Hij heeft besloten zijn baan op te zeggen.
- Wij hebben besloten om vroeg op te staan.
- Zij hebben samen een huis besloten te kopen.