bestuderen
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | bestudeer | bestudeerde | heb bestudeerd |
| jij, je, u | bestudeert | bestudeerde | hebt bestudeerd |
| hij, zij, het | bestudeert | bestudeerde | heeft bestudeerd |
| wij | bestuderen | bestudeerden | hebben bestudeerd |
| jullie | bestuderen | bestudeerden | hebben bestudeerd |
| zij, ze | bestuderen | bestudeerden | hebben bestudeerd |
Presens
Example presens sentences for Bestuderen with some of the pronouns.
- Ik bestudeer het menselijk brein.
- Jij bestudeert de geschiedenis van Nederland.
- Hij bestudeert plantengroei in de tropen.
- Wij bestuderen moderne kunst.
- Zij bestuderen de effecten van klimaatverandering.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Bestuderen with some of the pronouns.
- Ik bestudeerde het menselijk brein.
- Jij bestudeerde de geschiedenis van Nederland.
- Hij bestudeerde plantengroei in de tropen.
- Wij bestudeerden moderne kunst.
- Zij bestudeerden de effecten van klimaatverandering.
Perfectum
Example perfectum sentences for Bestuderen with some of the pronouns.
- Ik heb het menselijk brein bestudeerd.
- Jij hebt de geschiedenis van Nederland bestudeerd.
- Hij heeft plantengroei in de tropen bestudeerd.
- Wij hebben moderne kunst bestudeerd.
- Zij hebben de effecten van klimaatverandering bestudeerd.