bezinken
| Presens  | Imperfectum | Perfectum  | |
|---|---|---|---|
| ik | bezink | bezonk | ben bezonken | 
| jij, je, u | bezinkt | bezonk | bent bezonken | 
| hij, zij, het | bezinkt | bezonk | is bezonken | 
| wij | bezinken | bezonken | zijn bezonken | 
| jullie | bezinken | bezonken | zijn bezonken | 
| zij, ze | bezinken | bezonken | zijn bezonken | 
Presens
Example presens sentences for Bezinken with some of the pronouns.
- Het water bezinkt langzaam.
 - De feiten bezinken langzaam bij hem.
 - Mijn woorden bezinken al snel in zijn gedachten.
 - Het nieuws bezinkt traag in de samenleving.
 - De betekenis van de film bezinkt bij het publiek.
 
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Bezinken with some of the pronouns.
- Het water bezonk langzaam.
 - De feiten bezonken langzaam bij hem.
 - Mijn woorden bezonken al snel in zijn gedachten.
 - Het nieuws bezonk traag in de samenleving.
 - De betekenis van de film bezonk bij het publiek.
 
Perfectum
Example perfectum sentences for Bezinken with some of the pronouns.
- Het water is langzaam bezonken.
 - De feiten zijn bij hem bezonken.
 - Mijn woorden zijn snel in zijn gedachten bezonken.
 - Het nieuws is traag in de samenleving bezonken.
 - De betekenis van de film is bij het publiek bezonken.