bijeenzoeken
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | zoek bijeen | zocht bijeen | heb bijeengezocht |
| jij, je, u | zoekt bijeen | zocht bijeen | hebt bijeengezocht |
| hij, zij, het | zoekt bijeen | zocht bijeen | heeft bijeengezocht |
| wij | zoeken bijeen | zochten bijeen | hebben bijeengezocht |
| jullie | zoeken bijeen | zochten bijeen | hebben bijeengezocht |
| zij, ze | zoeken bijeen | zochten bijeen | hebben bijeengezocht |
Presens
Example presens sentences for Bijeenzoeken with some of the pronouns.
- Ik zoek bij elkaar naar relevante informatie.
- Jij zoekt bij elkaar wat je nodig hebt.
- Hij zoekt bij elkaar de verloren spullen.
- Wij zoeken bij elkaar de puzzelstukjes.
- Zij zoeken bij elkaar naar oplossingen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Bijeenzoeken with some of the pronouns.
- Ik zocht bij elkaar naar relevante informatie.
- Jij zocht bij elkaar wat je nodig had.
- Hij zocht bij elkaar de verloren spullen.
- Wij zochten bij elkaar de puzzelstukjes.
- Zij zochten bij elkaar naar oplossingen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Bijeenzoeken with some of the pronouns.
- Ik heb bijeengezocht wat ik wilde hebben.
- Jij hebt bijeengezocht wat je nodig had.
- Hij heeft de verloren spullen bijeengezocht.
- Wij hebben de puzzelstukjes bijeengezocht.
- Zij hebben naar oplossingen bijeengezocht.