blijven
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | blijf | bleef | ben gebleven | 
| jij, je, u | blijft | bleef | bent gebleven | 
| hij, zij, het | blijft | bleef | is gebleven | 
| wij | blijven | bleven | zijn gebleven | 
| jullie | blijven | bleven | zijn gebleven | 
| zij, ze | blijven | bleven | zijn gebleven | 
Presens
Example presens sentences for Blijven with some of the pronouns.
- Ik blijf thuis vanavond.
- Hij blijft altijd positief, zelfs in moeilijke tijden.
- Wij blijven graag bij elkaar.
- Jullie blijven in Nederland tijdens de zomermaanden.
- De kinderen blijven stil zitten tijdens de les.
Perfectum
Example perfectum sentences for Blijven with some of the pronouns.
- Ik ben thuisgebleven gisteravond.
- Hij is altijd positief gebleven, zelfs in moeilijke tijden.
- Wij zijn bij elkaar gebleven ondanks de uitdagingen.
- Jullie zijn in Nederland gebleven tijdens de zomermaanden.
- De kinderen zijn stil blijven zitten tijdens de hele voorstelling.