doorstralen
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | doorstraal | doorstraalde | heb doorstraald |
| jij, je, u | doorstraalt | doorstraalde | hebt doorstraald |
| hij, zij, het | doorstraalt | doorstraalde | heeft doorstraald |
| wij | doorstralen | doorstraalden | hebben doorstraald |
| jullie | doorstralen | doorstraalden | hebben doorstraald |
| zij, ze | doorstralen | doorstraalden | hebben doorstraald |
Presens
Example presens sentences for Doorstralen with some of the pronouns.
- Ik straal door.
- Jij straalt door.
- Hij/Zij/Het straalt door.
- Wij stralen door.
- Jullie stralen door.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Doorstralen with some of the pronouns.
- Ik straalde door.
- Jij straalde door.
- Hij/Zij/Het straalde door.
- Wij straalden door.
- Jullie straalden door.
Perfectum
Example perfectum sentences for Doorstralen with some of the pronouns.
- Ik heb doorgestraald.
- Jij hebt doorgestraald.
- Hij/Zij/Het heeft doorgestraald.
- Wij hebben doorgestraald.
- Jullie hebben doorgestraald.