geeuwen
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | geeuw | geeuwde | heb gegeeuwd |
| jij, je, u | geeuwt | geeuwde | hebt gegeeuwd |
| hij, zij, het | geeuwt | geeuwde | heeft gegeeuwd |
| wij | geeuwen | geeuwden | hebben gegeeuwd |
| jullie | geeuwen | geeuwden | hebben gegeeuwd |
| zij, ze | geeuwen | geeuwden | hebben gegeeuwd |
Presens
Example presens sentences for Geeuwen with some of the pronouns.
- Ik gaap vaak als ik moe ben.
- Wanneer ik verveeld ben, gaap ik veel.
- Hij gaapt altijd tijdens saaie vergaderingen.
- Zij geeuwen na het ontwaken.
- We zien elkaar geeuwend in de ochtend.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Geeuwen with some of the pronouns.
- Toen ik gisteravond thuiskwam, gaapte iedereen.
- Vroeger gaapte ik altijd als ik zenuwachtig was.
- Elke keer als ik hem zag, begon ik te geeuwen.
- Het hele gezelschap zat te geeuwen tijdens de presentatie.
- Tijdens de lange autorit naar huis viel ik herhaaldelijk geeuwend in slaap.
Perfectum
Example perfectum sentences for Geeuwen with some of the pronouns.
- Ik heb net nog geeuwd voordat ik wakker werd.
- Gisteravond heb ik meerdere keren gegeeuwd tijdens de film.
- Heb je ooit zo hard gegeeuwd?
- Ze heeft al geeuwend haar hand voor haar mond gehouden.
- We hebben allemaal wel eens onbewust meegegeeuwd.