gratiëren
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | gratieer | gratieerde | heb gegratieerd |
| jij, je, u | gratieert | gratieerde | hebt gegratieerd |
| hij, zij, het | gratieert | gratieerde | heeft gegratieerd |
| wij | gratiëren | gratieerden | hebben gegratieerd |
| jullie | gratiëren | gratieerden | hebben gegratieerd |
| zij, ze | gratiëren | gratieerden | hebben gegratieerd |
Presens
Example presens sentences for Gratiëren with some of the pronouns.
- Ik gratieer de studenten voor hun harde werk.
- Jij gratieert de chef voor zijn leiderschap.
- Hij gratieert zijn vrienden voor hun steun.
- Wij gratiëren de vrijwilligers voor hun inzet.
- Zij gratiëren de docenten voor hun inspiratie.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Gratiëren with some of the pronouns.
- Ik gratieerde de studenten voor hun harde werk.
- Jij gratieerde de chef voor zijn leiderschap.
- Hij gratieerde zijn vrienden voor hun steun.
- Wij gratieerden de vrijwilligers voor hun inzet.
- Zij gratieerden de docenten voor hun inspiratie.
Perfectum
Example perfectum sentences for Gratiëren with some of the pronouns.
- Ik heb de studenten voor hun harde werk gegratieerd.
- Jij hebt de chef voor zijn leiderschap gegratieerd.
- Hij heeft zijn vrienden voor hun steun gegratieerd.
- Wij hebben de vrijwilligers voor hun inzet gegratieerd.
- Zij hebben de docenten voor hun inspiratie gegratieerd.