indrukken
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | druk in | drukte in | heb ingedrukt |
| jij, je, u | drukt in | drukte in | hebt ingedrukt |
| hij, zij, het | drukt in | drukte in | heeft ingedrukt |
| wij | drukken in | drukten in | hebben ingedrukt |
| jullie | drukken in | drukten in | hebben ingedrukt |
| zij, ze | drukken in | drukten in | hebben ingedrukt |
Presens
Example presens sentences for Indrukken with some of the pronouns.
- Ik druk indrukken op het papier.
- Jij drukt indrukken in de klei.
- Hij/Zij drukt indrukken in het zand.
- Wij drukken indrukken op de stof.
- Zij drukken indrukken op hun gasten.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Indrukken with some of the pronouns.
- Ik drukte indrukken op het papier.
- Jij drukte indrukken in de klei.
- Hij/Zij drukte indrukken in het zand.
- Wij drukten indrukken op de stof.
- Zij drukten indrukken op hun gasten.
Perfectum
Example perfectum sentences for Indrukken with some of the pronouns.
- Ik heb indrukken gedrukt op het papier.
- Jij hebt indrukken in de klei gedrukt.
- Hij/Zij heeft indrukken in het zand gedrukt.
- Wij hebben indrukken op de stof gedrukt.
- Zij hebben indrukken op hun gasten gedrukt.