intoetsen
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | toets in | toetste in | heb ingetoetst |
| jij, je, u | toetst in | toetste in | hebt ingetoetst |
| hij, zij, het | toetst in | toetste in | heeft ingetoetst |
| wij | toetsen in | toetsten in | hebben ingetoetst |
| jullie | toetsen in | toetsten in | hebben ingetoetst |
| zij, ze | toetsen in | toetsten in | hebben ingetoetst |
Presens
Example presens sentences for Intoetsen with some of the pronouns.
- Ik toets mijn wachtwoord in.
- Jij toetst de cijfers in op de rekenmachine.
- Hij/zij/het toetst de gegevens in het systeem.
- Wij toetsen onze antwoorden in voor de quiz.
- Jullie toetsen de tekst in het document.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Intoetsen with some of the pronouns.
- Vroeger toetste ik vaak verkeerde getallen in.
- Toen ik jonger was, toetste ik altijd mijn naam in op de computer.
- Hij/zij/het toetste gisteren de verkeerde code in.
- Wij toetsten vroeger veel teksten in voor ons werk.
- Jullie toetsten langzaam de zinnen in tijdens de les.
Perfectum
Example perfectum sentences for Intoetsen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn pincode ingetoetst.
- Jij hebt de woorden correct ingetoetst.
- Hij/zij/het heeft alle gegevens netjes ingetoetst.
- Wij hebben de informatie in het formulier ingetoetst.
- Jullie hebben de commando's verkeerd ingetoetst.