leegstelen
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | steel leeg | stal leeg | heb leeggestolen |
| jij, je, u | steelt leeg | stal leeg | hebt leeggestolen |
| hij, zij, het | steelt leeg | stal leeg | heeft leeggestolen |
| wij | stelen leeg | stalen leeg | hebben leeggestolen |
| jullie | stelen leeg | stalen leeg | hebben leeggestolen |
| zij, ze | stelen leeg | stalen leeg | hebben leeggestolen |
Presens
Example presens sentences for Leegstelen with some of the pronouns.
- Ik steel de winkel leeg.
- Jij steelt de portemonnee leeg.
- Hij steelt de auto leeg.
- Zij steelt de boekenkast leeg.
- We stelen de koelkast leeg.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Leegstelen with some of the pronouns.
- Ik stal de winkel leeg.
- Jij stal de portemonnee leeg.
- Hij stal de auto leeg.
- Zij stal de boekenkast leeg.
- We stalen de koelkast leeg.
Perfectum
Example perfectum sentences for Leegstelen with some of the pronouns.
- Ik heb de winkel leeggestolen.
- Jij hebt de portemonnee leeggestolen.
- Hij heeft de auto leeggestolen.
- Zij heeft de boekenkast leeggestolen.
- We hebben de koelkast leeggestolen.