lispelen
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | lispel | lispelde | heb gelispeld |
| jij, je, u | lispelt | lispelde | hebt gelispeld |
| hij, zij, het | lispelt | lispelde | heeft gelispeld |
| wij | lispelen | lispelden | hebben gelispeld |
| jullie | lispelen | lispelden | hebben gelispeld |
| zij, ze | lispelen | lispelden | hebben gelispeld |
Presens
Example presens sentences for Lispelen with some of the pronouns.
- Ik lispel
- Jij lispelt
- Hij lispelt
- Zij lispelt
- Wij lispelen
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Lispelen with some of the pronouns.
- Ik lispelde
- Jij lispelde
- Hij lispelde
- Zij lispelde
- Wij lispelden
Perfectum
Example perfectum sentences for Lispelen with some of the pronouns.
- Ik heb gelispeld
- Jij hebt gelispeld
- Hij heeft gelispeld
- Zij heeft gelispeld
- Wij hebben gelispeld