lossnijden
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | snij los | sneed los | heb losgesneden | 
| jij, je, u | snijdt los | sneed los | hebt losgesneden | 
| hij, zij, het | snijdt los | sneed los | heeft losgesneden | 
| wij | snijden los | sneden los | hebben losgesneden | 
| jullie | snijden los | sneden los | hebben losgesneden | 
| zij, ze | snijden los | sneden los | hebben losgesneden | 
Presens
Example presens sentences for Lossnijden with some of the pronouns.
- Ik snijd de touwen los.
- Jij snijdt de verpakking los.
- Hij/zij snijdt de kaarten los.
- Wij snijden de banden los.
- Zij snijden de draden los.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Lossnijden with some of the pronouns.
- Ik sneed de tape los.
- Jij sneed de wortels los.
- Hij/zij sneed de stoffen los.
- Wij sneden de draden los.
- Zij sneden de takken los.
Perfectum
Example perfectum sentences for Lossnijden with some of the pronouns.
- Ik heb de knoopjes losgesneden.
- Jij hebt de linten losgesneden.
- Hij/zij heeft de etiketten losgesneden.
- Wij hebben de stukken papier losgesneden.
- Zij hebben de kabels losgesneden.