medicineren
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | medicineer | medicineerde | heb gemedicineerd |
| jij, je, u | medicineert | medicineerde | hebt gemedicineerd |
| hij, zij, het | medicineert | medicineerde | heeft gemedicineerd |
| wij | medicineren | medicineerden | hebben gemedicineerd |
| jullie | medicineren | medicineerden | hebben gemedicineerd |
| zij, ze | medicineren | medicineerden | hebben gemedicineerd |
Presens
Example presens sentences for Medicineren with some of the pronouns.
- Ik medicineer
- Jij mediceert
- Hij/Zij mediceert
- Wij medicineren
- Jullie medicineren
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Medicineren with some of the pronouns.
Perfectum
Example perfectum sentences for Medicineren with some of the pronouns.
- Ik heb gemedicineerd
- Jij hebt gemedicineerd
- Hij/Zij heeft gemedicineerd
- Wij hebben gemedicineerd
- Jullie hebben gemedicineerd