moffelen
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | moffel | moffelde | heb gemoffeld |
| jij, je, u | moffelt | moffelde | hebt gemoffeld |
| hij, zij, het | moffelt | moffelde | heeft gemoffeld |
| wij | moffelen | moffelden | hebben gemoffeld |
| jullie | moffelen | moffelden | hebben gemoffeld |
| zij, ze | moffelen | moffelden | hebben gemoffeld |
Presens
Example presens sentences for Moffelen with some of the pronouns.
- Ik moffel de sleutels in mijn tas.
- Jij moffelt het geheime document weg.
- Hij moffelt zijn fouten altijd weg.
- Wij moffelen de waarheid niet.
- Zij moffelen hun sporen na de diefstal.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Moffelen with some of the pronouns.
- Ik moffelde de sleutels in mijn tas.
- Jij moffelde het geheime document weg.
- Hij moffelde zijn fouten altijd weg.
- Wij moffelden de waarheid niet.
- Zij moffelden hun sporen na de diefstal.
Perfectum
Example perfectum sentences for Moffelen with some of the pronouns.
- Ik heb de sleutels in mijn tas gemoffeld.
- Jij hebt het geheime document weg gemoffeld.
- Hij heeft zijn fouten altijd weg gemoffeld.
- Wij hebben de waarheid niet gemoffeld.
- Zij hebben hun sporen na de diefstal gemoffeld.