mouten
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | mout | moutte | heb gemout |
| jij, je, u | mout | moutte | hebt gemout |
| hij, zij, het | mout | moutte | heeft gemout |
| wij | mouten | moutten | hebben gemout |
| jullie | mouten | moutten | hebben gemout |
| zij, ze | mouten | moutten | hebben gemout |
Presens
Example presens sentences for Mouten with some of the pronouns.
- Ik moet naar de supermarkt.
- Jij moet je huiswerk maken.
- Hij moet op tijd komen.
- Zij moet haar kamer opruimen.
- We moeten de trein halen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Mouten with some of the pronouns.
- Ik moest vroeger altijd groenten eten.
- Jij moest naar school fietsen.
- Hij moest zijn kamer schoonmaken.
- Zij moest haar vriendin bellen.
- We moesten elke dag oefenen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Mouten with some of the pronouns.
- Ik heb gemoeten om te studeren.
- Jij hebt gemoeten voor het examen.
- Hij heeft gemoeten naar de dokter gaan.
- Zij heeft gemoeten haar excuses aanbieden.
- We hebben gemoeten wachten in de rij.