mummelen

Conjugations List of Mummelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikmummelmummeldeheb gemummeld
jij, je, umummeltmummeldehebt gemummeld
hij, zij, hetmummeltmummeldeheeft gemummeld
wijmummelenmummeldenhebben gemummeld
julliemummelenmummeldenhebben gemummeld
zij, zemummelenmummeldenhebben gemummeld

Presens

Example presens sentences for Mummelen with some of the pronouns.

  • Ik mummel tijdens het lezen van een boek.
  • Jij mummelt altijd als je zenuwachtig bent.
  • Hij/Zij mummelt in zichzelf terwijl hij/zij werkt.
  • Wij mummelen graag mee met de liedjes op de radio.
  • Jullie mummelen soms onverstaanbaar door elkaar.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Mummelen with some of the pronouns.

  • Ik mummelde toen ik zenuwachtig was voor mijn examen.
  • Jij mummelde altijd tijdens het maken van huiswerk.
  • Hij/Zij mummelde vaak voor zich uit tijdens de les.
  • Wij mummelden luidkeels tijdens het carnaval.
  • Jullie mummelden zachtjes terwijl de leraar sprak.

Perfectum

Example perfectum sentences for Mummelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gemummeld toen ik mijn toespraak oefende.
  • Jij hebt vorige week gemummeld tijdens de vergadering.
  • Hij/Zij heeft stiekem gemummeld terwijl niemand keek.
  • Wij hebben al vaak genoeg gemummeld in deze klas.
  • Jullie hebben vandaag nog niet gemummeld, toch?