obsederen
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | obsedeer | obsedeerde | heb geobsedeerd |
| jij, je, u | obsedeert | obsedeerde | hebt geobsedeerd |
| hij, zij, het | obsedeert | obsedeerde | heeft geobsedeerd |
| wij | obsederen | obsedeerden | hebben geobsedeerd |
| jullie | obsederen | obsedeerden | hebben geobsedeerd |
| zij, ze | obsederen | obsedeerden | hebben geobsedeerd |
Presens
Example presens sentences for Obsederen with some of the pronouns.
- Ik obsedeer over mijn examens.
- Jij obseedeert altijd over kleine details.
- Hij/Zij obseedeert over zijn/haar uiterlijk.
- Wij obseederen over het milieu.
- Jullie obseederen te veel over wat anderen van jullie denken.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Obsederen with some of the pronouns.
- Ik obseerde vroeger over mijn gewicht.
- Jij obseerde vaak over je toekomstplannen.
- Hij/Zij obseerde constant over zijn/haar prestaties.
- Wij obseerden regelmatig over onze financiën.
- Jullie obseerden altijd over de kleinste problemen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Obsederen with some of the pronouns.
- Ik heb geobsedeerd over die film.
- Jij bent altijd geobsedeerd geweest door mode.
- Hij/Zij is geobsedeerd geweest door de gedachte aan succes.
- Wij hebben ons geobsedeerd over die moeilijke beslissing.
- Jullie zijn te lang geobsedeerd geweest door die relatie.