occuperen
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | occupeer | occupeerde | heb geoccupeerd |
| jij, je, u | occupeert | occupeerde | hebt geoccupeerd |
| hij, zij, het | occupeert | occupeerde | heeft geoccupeerd |
| wij | occuperen | occupeerden | hebben geoccupeerd |
| jullie | occuperen | occupeerden | hebben geoccupeerd |
| zij, ze | occuperen | occupeerden | hebben geoccupeerd |
Presens
Example presens sentences for Occuperen with some of the pronouns.
- Ik occupeer de kamer tijdens de vergadering.
- Jij occupeert je met het lezen van boeken.
- Hij/zij occupeert zich met het beantwoorden van e-mails.
- Wij occuperen de speeltuin met onze kinderen.
- Jullie occuperen de bank tijdens het televisiekijken.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Occuperen with some of the pronouns.
- Ik occupeerde de kamer tijdens de vergadering.
- Jij occupeerde je met het lezen van boeken.
- Hij/zij occupeerde zich met het beantwoorden van e-mails.
- Wij occupeerden de speeltuin met onze kinderen.
- Jullie occupeerden de bank tijdens het televisiekijken.
Perfectum
Example perfectum sentences for Occuperen with some of the pronouns.
- Ik heb de kamer geoccupeerd tijdens de vergadering.
- Jij hebt je geoccupeerd met het lezen van boeken.
- Hij/zij heeft zich geoccupeerd met het beantwoorden van e-mails.
- Wij hebben de speeltuin geoccupeerd met onze kinderen.
- Jullie hebben de bank geoccupeerd tijdens het televisiekijken.