omdonderen
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | donder om | donderde om | heb omgedonderd |
| jij, je, u | dondert om | donderde om | hebt omgedonderd |
| hij, zij, het | dondert om | donderde om | heeft omgedonderd |
| wij | donderen om | donderden om | hebben omgedonderd |
| jullie | donderen om | donderden om | hebben omgedonderd |
| zij, ze | donderen om | donderden om | hebben omgedonderd |
Presens
Example presens sentences for Omdonderen with some of the pronouns.
- Ik donder om.
- Jij dondert om.
- Hij/Zij/Het dondert om.
- Wij donderen om.
- Jullie donderen om.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Omdonderen with some of the pronouns.
- Ik donderde om.
- Jij donderde om.
- Hij/Zij/Het donderde om.
- Wij donderden om.
- Jullie donderden om.
Perfectum
Example perfectum sentences for Omdonderen with some of the pronouns.
- Ik ben omgedonderd.
- Jij bent omgedonderd.
- Hij/Zij/Het is omgedonderd.
- Wij zijn omgedonderd.
- Jullie zijn omgedonderd.