ontmenselijken
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | ontmenselijk | ontmenselijkte | heb ontmenselijkt | 
| jij, je, u | ontmenselijkt | ontmenselijkte | hebt ontmenselijkt | 
| hij, zij, het | ontmenselijkt | ontmenselijkte | heeft ontmenselijkt | 
| wij | ontmenselijken | ontmenselijkten | hebben ontmenselijkt | 
| jullie | ontmenselijken | ontmenselijkten | hebben ontmenselijkt | 
| zij, ze | ontmenselijken | ontmenselijkten | hebben ontmenselijkt | 
Presens
Example presens sentences for Ontmenselijken with some of the pronouns.
- Ik ontmenselijk
- Jij ontmenselijkt
- Hij/Zij/Het ontmenselijkt
- Wij ontmenselijken
- Jullie ontmenselijken
- Zij ontmenselijken
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Ontmenselijken with some of the pronouns.
- Ik ontmenselijkte
- Jij ontmenselijkte
- Hij/Zij/Het ontmenselijkte
- Wij ontmenselijkten
- Jullie ontmenselijkten
- Zij ontmenselijkten
Perfectum
Example perfectum sentences for Ontmenselijken with some of the pronouns.
- Ik heb ontmenselijkt
- Jij hebt ontmenselijkt
- Hij/Zij/Het heeft ontmenselijkt
- Wij hebben ontmenselijkt
- Jullie hebben ontmenselijkt
- Zij hebben ontmenselijkt