ontwaren
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | ontwaar | ontwaarde | heb ontwaard |
| jij, je, u | ontwaart | ontwaarde | hebt ontwaard |
| hij, zij, het | ontwaart | ontwaarde | heeft ontwaard |
| wij | ontwaren | ontwaarden | hebben ontwaard |
| jullie | ontwaren | ontwaarden | hebben ontwaard |
| zij, ze | ontwaren | ontwaarden | hebben ontwaard |
Presens
Example presens sentences for Ontwaren with some of the pronouns.
- Ik ontwaar de schoonheid van de natuur.
- Jij ontwaart een glimp van hoop.
- Hij ontwaart een geheim in haar ogen.
- Wij ontwaren de contouren van het kasteel.
- Zij ontwaren een vreemde figuur in de verte.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Ontwaren with some of the pronouns.
- Ik ontwaarde een glimlach op haar gezicht.
- Jij ontwaarde een vleugje nostalgie in de lucht.
- Hij ontwaarde iets vreemds in de hoek van de kamer.
- Wij ontwaarden een geluid in de nacht.
- Zij ontwaarden een schaduw achter de gordijnen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Ontwaren with some of the pronouns.
- Ik heb de waarheid ontwaard.
- Jij hebt een nieuwe mogelijkheid ontwaard.
- Hij heeft een verandering ontwaard.
- Wij hebben een zeldzame vogel ontwaard.
- Zij hebben een bedreiging ontwaard.