ontweien
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | ontwei | ontweide | heb ontweid |
| jij, je, u | ontweit | ontweide | hebt ontweid |
| hij, zij, het | ontweit | ontweide | heeft ontweid |
| wij | ontweien | ontweiden | hebben ontweid |
| jullie | ontweien | ontweiden | hebben ontweid |
| zij, ze | ontweien | ontweiden | hebben ontweid |
Presens
Example presens sentences for Ontweien with some of the pronouns.
- Ik ontwei de taak elke dag.
- Jij ontweit de opdracht snel en efficiënt.
- Hij ontweit zijn verantwoordelijkheden als leider.
- Wij ontwijen de regels niet.
- Zij ontwijen de moeilijke vragen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Ontweien with some of the pronouns.
- Ik ontweide altijd de taak.
- Jij ontweidde de opdracht snel en efficiënt.
- Hij ontweidde vaak zijn verantwoordelijkheden als leider.
- Wij ontweidden de regels niet.
- Zij ontweidden de moeilijke vragen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Ontweien with some of the pronouns.
- Ik heb de taak ontweien.
- Jij hebt de opdracht snel en efficiënt ontweien.
- Hij heeft zijn verantwoordelijkheden als leider ontweien.
- Wij hebben de regels niet ontweien.
- Zij hebben de moeilijke vragen ontweien.