overstappen
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | stap over | stapte over | ben overgestapt |
| jij, je, u | stapt over | stapte over | bent overgestapt |
| hij, zij, het | stapt over | stapte over | is overgestapt |
| wij | stappen over | stapten over | zijn overgestapt |
| jullie | stappen over | stapten over | zijn overgestapt |
| zij, ze | stappen over | stapten over | zijn overgestapt |
Presens
Example presens sentences for Overstappen with some of the pronouns.
- Ik stap over naar een andere trein.
- Jij stapt over op de bus.
- Hij stapt over naar een nieuwe baan.
- Wij stappen over op een duurzamere energieleverancier.
- Zij stappen over van telefoonaanbieder.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Overstappen with some of the pronouns.
- Ik stapte over naar een andere trein.
- Jij stapte over op de bus.
- Hij stapte over naar een nieuwe baan.
- Wij stapten over op een duurzamere energieleverancier.
- Zij stapten over van telefoonaanbieder.
Perfectum
Example perfectum sentences for Overstappen with some of the pronouns.
- Ik ben overgestapt naar een andere trein.
- Jij bent overgestapt op de bus.
- Hij is overgestapt naar een nieuwe baan.
- Wij zijn overgestapt op een duurzamere energieleverancier.
- Zij zijn overgestapt van telefoonaanbieder.