overtreden
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | overtreed | overtrad | heb overtreden | 
| jij, je, u | overtreedt | overtrad | hebt overtreden | 
| hij, zij, het | overtreedt | overtrad | heeft overtreden | 
| wij | overtreden | overtraden | hebben overtreden | 
| jullie | overtreden | overtraden | hebben overtreden | 
| zij, ze | overtreden | overtraden | hebben overtreden | 
Presens
Example presens sentences for Overtreden with some of the pronouns.
- Ik overtreed de regels niet.
- Jij overtreedt de wetten van het land.
- Hij overtreedt de verkeersregels regelmatig.
- Zij overtreden de contractvoorwaarden.
- Wij overtreden geen ethische normen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Overtreden with some of the pronouns.
- Ik overtrad de regels toen ik jonger was.
- Jij overtrad de wetten van het land tijdens je reis.
- Hij overtrad de verkeersregels herhaaldelijk vorig jaar.
- Zij overtraden de contractvoorwaarden zonder berouw.
- Wij overtraden geen ethische normen in het verleden.
Perfectum
Example perfectum sentences for Overtreden with some of the pronouns.
- Ik heb de regels overtreden.
- Jij bent de wetten van het land overtreden.
- Hij heeft de verkeersregels overtreden.
- Zij hebben de contractvoorwaarden overtreden.
- Wij hebben geen ethische normen overtreden.