reanimeren
| Presens  | Imperfectum | Perfectum  | |
|---|---|---|---|
| ik | reanimeer | reanimeerde | heb gereanimeerd | 
| jij, je, u | reanimeert | reanimeerde | hebt gereanimeerd | 
| hij, zij, het | reanimeert | reanimeerde | heeft gereanimeerd | 
| wij | reanimeren | reanimeerden | hebben gereanimeerd | 
| jullie | reanimeren | reanimeerden | hebben gereanimeerd | 
| zij, ze | reanimeren | reanimeerden | hebben gereanimeerd | 
Presens
Example presens sentences for Reanimeren with some of the pronouns.
- Ik reanimeer de patiƫnt op dit moment.
 - Jij reanimeert regelmatig tijdens je werk.
 - Hij/Zij reanimeert al jaren als vrijwilliger.
 - Wij reanimeren altijd volgens de nieuwste richtlijnen.
 - Jullie reanimeren met veel precisie en zorg.
 
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Reanimeren with some of the pronouns.
- Vroeger reanimeerde ik vaak als verpleegkundige.
 - Toen ik jonger was, reanimeerde ik regelmatig als EHBO'er.
 - Hij/Zij reanimeerde vorig jaar een drenkeling op het strand.
 - In die periode reanimeerden we dagelijks in het ziekenhuis.
 - Jullie reanimeerden met succes tijdens een noodsituatie.
 
Perfectum
Example perfectum sentences for Reanimeren with some of the pronouns.
- Ik heb de patiƫnt gereanimeerd en zijn leven gered.
 - Jij hebt al meerdere keren succesvol gereanimeerd.
 - Hij/Zij heeft onlangs een patiƫnt gereanimeerd in het ziekenhuis.
 - Wij hebben samen een training gevolgd en daarna gereanimeerd.
 - Jullie hebben snel gereageerd en de patiƫnt gereanimeerd.