schenken
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | schenk | schonk | heb geschonken |
| jij, je, u | schenkt | schonk | hebt geschonken |
| hij, zij, het | schenkt | schonk | heeft geschonken |
| wij | schenken | schonken | hebben geschonken |
| jullie | schenken | schonken | hebben geschonken |
| zij, ze | schenken | schonken | hebben geschonken |
Presens
Example presens sentences for Schenken with some of the pronouns.
- Ik schenk mijn vriend een glas wijn.
- Jij schenkt altijd koffie aan de gasten.
- Hij schenkt zijn moeder bloemen op haar verjaardag.
- Wij schenken geld aan goede doelen.
- Zij schenken hun tijd aan vrijwilligerswerk.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Schenken with some of the pronouns.
- Ik schonk mijn vriend altijd een glas wijn.
- Jij schonk altijd koffie aan de gasten.
- Hij schonk zijn moeder vroeger bloemen op haar verjaardag.
- Wij schonken vorig jaar geld aan goede doelen.
- Zij schonken vroeger hun tijd aan vrijwilligerswerk.
Perfectum
Example perfectum sentences for Schenken with some of the pronouns.
- Ik heb mijn vriend een glas wijn geschonken.
- Jij hebt altijd koffie aan de gasten geschonken.
- Hij heeft zijn moeder bloemen op haar verjaardag geschonken.
- Wij hebben geld aan goede doelen geschonken.
- Zij hebben hun tijd aan vrijwilligerswerk geschonken.