tanen

Conjugations List of Tanen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktaantaandeheb getaand
jij, je, utaanttaandehebt getaand
hij, zij, hettaanttaandeheeft getaand
wijtanentaandenhebben getaand
jullietanentaandenhebben getaand
zij, zetanentaandenhebben getaand

Presens
Beta

Example presens sentences for Tanen with some of the pronouns.

  • Ik taan regelmatig in de zon.
  • Jij taant altijd je nagels.
  • Hij/Zij taant zijn/haar koffie elke ochtend.
  • Wij taanen graag op het strand.
  • Jullie taanen veel tijdens de vakantie.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Tanen with some of the pronouns.

  • Ik taande vroeger altijd in de zon.
  • Jij taande altijd je nagels voordat je uitging.
  • Hij/Zij taande zijn/haar koffie elke ochtend toen hij/zij nog thuis woonde.
  • Wij taanden vroeger graag op het strand.
  • Jullie taanden vaak tijdens de vakantie toen jullie jonger waren.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Tanen with some of the pronouns.

  • Ik heb getaand in de zon.
  • Jij hebt altijd je nagels getaand.
  • Hij/Zij heeft zijn/haar koffie elke ochtend getaand.
  • Wij hebben graag op het strand getaand.
  • Jullie hebben veel tijdens de vakantie getaand.