tegenvallen
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | val tegen | viel tegen | heb tegengevallen |
| jij, je, u | valt tegen | viel tegen | hebt tegengevallen |
| hij, zij, het | valt tegen | viel tegen | heeft tegengevallen |
| wij | vallen tegen | vielen tegen | hebben tegengevallen |
| jullie | vallen tegen | vielen tegen | hebben tegengevallen |
| zij, ze | vallen tegen | vielen tegen | hebben tegengevallen |
Presens
Example presens sentences for Tegenvallen with some of the pronouns.
- De film valt me tegen.
- Het weer valt tegen vandaag.
- De resultaten vallen tegen.
- De service van het restaurant valt me tegen.
- Mijn prestaties op het examen vallen tegen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Tegenvallen with some of the pronouns.
- De film viel me tegen.
- Het weer viel tegen gisteren.
- De resultaten vielen tegen vorige week.
- De service van het restaurant viel me tegen toen ik er was.
- Mijn prestaties op het examen vielen tegen vorig jaar.
Perfectum
Example perfectum sentences for Tegenvallen with some of the pronouns.
- De film is me tegengevallen.
- Het weer is tegen gevallen vandaag.
- De resultaten zijn tegen gevallen.
- De service van het restaurant is me tegengevallen.
- Mijn prestaties op het examen zijn me tegengevallen.