uitpuffen
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | puf uit | pufte uit | ben uitgepuft |
| jij, je, u | puft uit | pufte uit | bent uitgepuft |
| hij, zij, het | puft uit | pufte uit | is uitgepuft |
| wij | puffen uit | puften uit | zijn uitgepuft |
| jullie | puffen uit | puften uit | zijn uitgepuft |
| zij, ze | puffen uit | puften uit | zijn uitgepuft |
Presens
Example presens sentences for Uitpuffen with some of the pronouns.
- Ik puff uit na een lange dag werken.
- Jij puft uit na het sporten.
- Hij/Zij puf uit na het rennen.
- Wij puffen uit op het strand.
- Zij puffen uit na het dansen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Uitpuffen with some of the pronouns.
- Ik pufte uit na een lange dag werken.
- Jij pufte uit na het sporten.
- Hij/Zij pufte uit na het rennen.
- Wij pufte uit op het strand.
- Zij pufte uit na het dansen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Uitpuffen with some of the pronouns.
- Ik heb uitgepufft na een lange dag werken.
- Jij hebt uitgepuft na het sporten.
- Hij/Zij heeft uitgepuft na het rennen.
- Wij hebben uitgepuft op het strand.
- Zij hebben uitgepuft na het dansen.