vermengen
| Presens  | Imperfectum | Perfectum  | |
|---|---|---|---|
| ik | vermeng | vermengde | heb vermengd | 
| jij, je, u | vermengt | vermengde | hebt vermengd | 
| hij, zij, het | vermengt | vermengde | heeft vermengd | 
| wij | vermengen | vermengden | hebben vermengd | 
| jullie | vermengen | vermengden | hebben vermengd | 
| zij, ze | vermengen | vermengden | hebben vermengd | 
Presens
Example presens sentences for Vermengen with some of the pronouns.
- Ik meng de ingrediënten door elkaar.
 - Jij mengt de verf goed voor gebruik.
 - Hij vermengt de smaken tot een uniek gerecht.
 - Wij mengen de verschillende kleuren om een nieuwe tint te krijgen.
 - Zij mengen de drankjes voor het feestje.
 
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Vermengen with some of the pronouns.
- Vroeger mengde ik altijd de ingrediënten met de hand.
 - Toen jij nog jong was, mengde je vaak verf voor je kunstwerken.
 - Hij mengde de smaken zonder precieze metingen.
 - In het verleden mengden wij de kleuren vrijelijk zonder regels.
 - Vroeger mengden zij de drankjes op intuïtie.
 
Perfectum
Example perfectum sentences for Vermengen with some of the pronouns.
- Ik heb de ingrediënten vermengd en ben klaar om te koken.
 - Jij hebt de verf goed vermengd voor het schilderij.
 - Hij heeft de smaken perfect vermengd in het recept.
 - Wij hebben de kleuren zorgvuldig vermengd voor een harmonieus resultaat.
 - Zij hebben de drankjes vakkundig vermengd volgens het recept.