Verontheiligen
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | verontheilig | verontheiligde | heb verontheiligd |
jij, je, u | verontheiligt | verontheiligde | hebt verontheiligd |
hij, zij, het | verontheiligt | verontheiligde | heeft verontheiligd |
wij | verontheiligen | verontheiligden | hebben verontheiligd |
jullie | verontheiligen | verontheiligden | hebben verontheiligd |
zij, ze | verontheiligen | verontheiligden | hebben verontheiligd |