Verpachten
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | verpacht | verpachtte | heb verpacht |
jij, je, u | verpacht | verpachtte | hebt verpacht |
hij, zij, het | verpacht | verpachtte | heeft verpacht |
wij | verpachten | verpachtten | hebben verpacht |
jullie | verpachten | verpachtten | hebben verpacht |
zij, ze | verpachten | verpachtten | hebben verpacht |