verstoppen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verstop | verstopte | heb verstopt |
jij, je, u | verstopt | verstopte | hebt verstopt |
hij, zij, het | verstopt | verstopte | heeft verstopt |
wij | verstoppen | verstopten | hebben verstopt |
jullie | verstoppen | verstopten | hebben verstopt |
zij, ze | verstoppen | verstopten | hebben verstopt |
Presens
Example presens sentences for Verstoppen with some of the pronouns.
- Ik verstop me achter de boom.
- Jij verstopt een cadeau in de kast.
- Hij/zij/het verstopt zich onder het bed.
- Wij verstoppen ons in het bos.
- Jullie verstoppen de sleutels in de tuin.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Verstoppen with some of the pronouns.
- Ik verstopte me achter de boom.
- Jij verstopte een cadeau in de kast.
- Hij/zij/het verstopte zich onder het bed.
- Wij verstopten ons in het bos.
- Jullie verstopten de sleutels in de tuin.
Perfectum
Example perfectum sentences for Verstoppen with some of the pronouns.
- Ik heb me achter de boom verstopt.
- Jij hebt een cadeau in de kast verstopt.
- Hij/zij/het heeft zich onder het bed verstopt.
- Wij hebben ons in het bos verstopt.
- Jullie hebben de sleutels in de tuin verstopt.