Vertrekken
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | vertrek | vertrok | heb vertrokken |
jij, je, u | vertrekt | vertrok | hebt vertrokken |
hij, zij, het | vertrekt | vertrok | heeft vertrokken |
wij | vertrekken | vertrokken | hebben vertrokken |
jullie | vertrekken | vertrokken | hebben vertrokken |
zij, ze | vertrekken | vertrokken | hebben vertrokken |