verwelven
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | verwelf | verwelfde | heb verwelfd |
| jij, je, u | verwelft | verwelfde | hebt verwelfd |
| hij, zij, het | verwelft | verwelfde | heeft verwelfd |
| wij | verwelven | verwelfden | hebben verwelfd |
| jullie | verwelven | verwelfden | hebben verwelfd |
| zij, ze | verwelven | verwelfden | hebben verwelfd |
Presens
Example presens sentences for Verwelven with some of the pronouns.
- Ik verwelg
- Jij verwelgt
- Hij verwelgt de bloemen.
- Wij verwelgen de planten elke dag.
- Zij verwelgen de tuin in de zomer.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Verwelven with some of the pronouns.
- Ik verwolfde
- Jij verwolfde
- Hij verwolfde de bloemen.
- Wij verwolfden de planten elke dag.
- Zij verwolfden de tuin in de zomer.
Perfectum
Example perfectum sentences for Verwelven with some of the pronouns.
- Ik heb verwolven
- Jij hebt verwolven
- Hij heeft de bloemen verwolven.
- Wij hebben de planten elke dag verwolven.
- Zij hebben de tuin in de zomer verwolven.