Verzeggen
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | verzeg | verzegde | heb verzegd |
jij, je, u | verzegt | verzegde | hebt verzegd |
hij, zij, het | verzegt | verzegde | heeft verzegd |
wij | verzeggen | verzegden | hebben verzegd |
jullie | verzeggen | verzegden | hebben verzegd |
zij, ze | verzeggen | verzegden | hebben verzegd |