Visualiseren
Presens *onvoltooid tegenwoordige tijd | Imperfectum *onvoltooid verleden tijd | Perfectum *voltooid tegenwoordige tijd | |
---|---|---|---|
ik | visualiseer | visualiseerde | heb gevisualiseerd |
jij, je, u | visualiseert | visualiseerde | hebt gevisualiseerd |
hij, zij, het | visualiseert | visualiseerde | heeft gevisualiseerd |
wij | visualiseren | visualiseerden | hebben gevisualiseerd |
jullie | visualiseren | visualiseerden | hebben gevisualiseerd |
zij, ze | visualiseren | visualiseerden | hebben gevisualiseerd |