voorsnijden
| Presens | Imperfectum | Perfectum | |
|---|---|---|---|
| ik | snij voor | sneed voor | heb voorgesneden |
| jij, je, u | snijdt voor | sneed voor | hebt voorgesneden |
| hij, zij, het | snijdt voor | sneed voor | heeft voorgesneden |
| wij | snijden voor | sneden voor | hebben voorgesneden |
| jullie | snijden voor | sneden voor | hebben voorgesneden |
| zij, ze | snijden voor | sneden voor | hebben voorgesneden |
Presens
Example presens sentences for Voorsnijden with some of the pronouns.
- Ik snijd voorsnij.
- Jij snijdt voorsnij.
- Hij/Zij/Het snijdt voorsnij.
- Wij snijden voorsnij.
- Jullie snijden voorsnij.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Voorsnijden with some of the pronouns.
- Ik sneed voorsnij.
- Jij sneed voorsnij.
- Hij/Zij/Het sneed voorsnij.
- Wij sneden voorsnij.
- Jullie sneden voorsnij.
Perfectum
Example perfectum sentences for Voorsnijden with some of the pronouns.
- Ik heb voorgesneden.
- Jij hebt voorgesneden.
- Hij/Zij/Het heeft voorgesneden.
- Wij hebben voorgesneden.
- Jullie hebben voorgesneden.